Drie grote denkers van de Indiase wereld
De benadering binnen bepaalde aspecten van het Absolute Idealisme die in de vorm van de Duitse filosofie aan het eind van de zeventiende en het begin van de achttiende eeuw zijn intrede deed, is vergelijkbaar met die van de Vedanta die men in het hindoeïsme aantreft. De drie belangrijkste teksten die de Vedische benadering van de ultieme werkelijkheid behandelen zijn de Upanishads, de Bhagavad-gita en de Brahma-sutra, terwijl drie van de belangrijkste denkers die de relatie tussen Brahman (ultieme werkelijkheid) en Atman (het zelf) onderzochten uit Zuid-India kwamen, namelijk Shankara (788-820 CE), Ramanuja (1017-1137 CE) en Madhvacharya (1238-1317 CE).
De eerste, Shankara, werd geïnspireerd door een oud hindoeïstisch verhaal waarin een vader een blokje zout in een pot water doet om zijn zoon te laten zien dat de uiteindelijke ontbinding ervan een voorbeeld is van de manier waarop het zelf opgaat in de ultieme werkelijkheid. Dit bracht Shankara ertoe een systeem te ontwikkelen dat bekend staat als Advaita (non-dualisme), dat probeerde te illustreren hoe het zelf geen afzonderlijke entiteit is die gerelateerd kan worden aan verschillende delen van het lichaam, maar niet te onderscheiden is van het universele principe van Brahman. Door de identiteit tussen beide te verwijderen, bewees Shankara dat het mogelijk was om bevrijding te bereiken. Kennis van de ware werkelijkheid is daarom een vorm van vrijheid zoals de Duitse idealistische denker Friedrich Schelling later zou benadrukken dat subject en object uiteindelijk Eén zijn.
Onze tweede Indiase filosoof, Ramanuja, arriveerde twee eeuwen na Shankara en hoefde de uitdaging van het boeddhisme niet aan te gaan op de manier waarop zijn voorganger dat had gedaan. Ramanuja's strategie was nogal verschillend in die zin dat hij opereerde binnen het veld van de Vaishnava's, of volgelingen van Vishnu, en deze specifieke dimensie van de religie gebruikte om de relatie tussen Brahman en Atman te benadrukken door middel van epische verhalen zoals de Mahabharata en de mythologische teksten van de Purana's. Ramanuja's belangrijkste stelling was dat hij de relatie tussen Brahman en Atman wilde benadrukken. Ramanuja's belangrijkste stelling is dat mensen noch van God verschillen, noch van zichzelf, en dat onze zintuigen daarom illusoir zijn. Dit impliceert niet dat de ultieme realiteit onpersoonlijk is op de manier zoals Shankara het beschrijft, alleen dat alles een manifestatie is van de Heer (Ishvara), of machtige. God beheerst dus zowel het innerlijke zelf als de wereld.
Er lijkt nog steeds weinig ruimte te zijn voor identiteit, zou je denken, maar dat veranderde al snel toen Madhvacharya in de dertiende eeuw verscheen. Hoewel hij Ramanuja navolgde door zich bij de Vishnu cultus aan te sluiten, verwierp hij de non-dualiteit van zijn tegenhangers en promootte hij een vorm van dualisme. Voor Madhvacharya moet er een onderscheid zijn tussen de ultieme realiteit en het zelf en moeten ze niet als identiek worden beschouwd. Alle fenomenen zijn, in overeenstemming met de wil van het Goddelijke, duidelijk en gedefinieerd, maar met een fundamentele bijzonderheid die vereist dat men de Heer Krishna aanbidt als iets dat buiten het zelf ligt. Dit, suggereert hij, staat bekend als de 'innerlijke getuige'.
Ondanks deze subtiele interpretaties tussen een onpersoonlijke realiteit en een persoonlijke God blijven alle drie de tradities gedijen in de vorm van de Ramakrishna Orde en Vedanta Sociëteit van Shankara; de Shri-Vaishnava en Gujarati Swaminarayan Beweging van Ramanuja; en de Gaudiya Math en International Society for Krishna Consciousness. Wat de Duitse Idealisten zoals Schelling betreft, hij ging verder dan het dualisme dat men in het Cartesianisme aantreft en formuleerde een 'Absolute identiteit' die de enkelvoudigheid van de uiteindelijke realiteit verenigde met de veelvoudigheid die uit de uiteindelijke realiteit voortkomt. Zoals hij uitlegt met betrekking tot de Cartesiaanse fout zelf:
“Het "ik denk dus ik ben", is sinds Descartes de basisfout van alle kennis; denken is niet mijn denken, en zijn is niet mijn zijn, want alles is alleen van God of de totaliteit.”
Vertaling door Robert Steuckers