Eer aan Terminus, de god van de grenzen
Terminus: dat was de naam van de godheid van de grenzen die de Romeinen vereerden in een speciale tempel op de Capitolijnse heuvel. Ter ere van hem werden stenen geplant om de grenzen van boerderijen aan te geven. Ovidius viert dit in dichtvorm in de Fastos (II, vv. 640-650): "Moge de god wiens aanwezigheid de grenzen van de velden markeert naar behoren worden gevierd. O Term, of het nu een steen is of een paal die in het veld is geplant, u hebt goddelijke macht (numen) uit de oudheid". Hegel heeft geen ongelijk wanneer hij in zijn Vorlesungen über die Philosophie der Religion stelt dat de religie van de Romeinen, in tegenstelling tot de Griekse religie, die gebaseerd is op schoonheid, de "religie van het uiterlijke doel" is, in wier pantheon de goden worden opgevat als middelen voor de verwezenlijking van volkomen menselijke doelen: ook Terminus ontsnapt niet aan deze logica, want hij belichaamt de zeer materiële en zelfs banale noodzaak om de aarde te onderverdelen.
Terminalia waren ook de feesten gewijd aan de god, door Numa Pompilius ingevoerd voor 23 februari: ter gelegenheid van het feest bekroonden de twee eigenaars van de aangrenzende grenzen het "beeld" van de god, een eenvoudige steen die in de grond was gestoken, met guirlandes en richtten een grof altaar op. Het openbare feest werd gehouden bij de mijlpaal van kilometer VI van de Laurentiaanse Weg, die overeenkomt met de oorspronkelijke grens van het grondgebied van de "Urbiërs".
Men kan redelijkerwijs stellen dat de essentie van de grens, naast de figuur van Terminus, ook kan worden ontcijferd aan de hand van een andere Romeinse god, Janus, de godheid wiens twee gezichten zinspelen op de doorgang. Van de god Janus zou dezelfde spreuk ianua afgeleid zijn, die verwijst naar de "deur" als de figuur bij uitstek van een gereguleerde doorgang en die dus paradigmatisch de functie vervult van de grens tussen het interieur van de domus en het exterieur ervan. De stad Genua zelf zou, volgens sommigen, haar naam te danken hebben aan haar bijzondere positie als regulerende ianua van de bi-univocale overgang tussen de thalassische en tellurische krachten.
Vanuit dit gezichtspunt wijst de "con-fino" op een even eenvoudige als diepzinnige waarheid: namelijk dat scheiden en verbinden twee verschillende kanten zijn van dezelfde handeling, zoals die wordt vertegenwoordigd door de drempel bij uitstek die de deur is, waarvan de fundamentele ontologie (ten opzichte van die van de brug) overigens het onderwerp is van een belangrijke studie van Simmel. Een huis zonder deuren en zonder toegang is niet langer een huis, maar een vesting, een ontoegankelijke ommuurde ruimte en, voor wie ingesloten is, een benauwende gevangenis. In tegenstelling tot de muur, die hermetisch gesloten is, scheidt de grens door te verenigen en verenigt zij door te scheiden: haar essentie is relationeel, want zij bevordert de relatie juist door ervoor te zorgen dat de verwanten verschillend blijven.
De muur is in zijn essentie een gematerialiseerde finis, zonder het "met" van de cum-finis: de ander is uitgesloten en verborgen, onttrokken aan tast en zicht, verdreven in zijn meest radicale vorm. De ander wordt buitengesloten en verborgen, tast en zicht ontzegd, in zijn meest radicale vorm verdreven. Een grimmig voorbeeld hiervan, naast vele andere, is de muur die Israël heeft opgetrokken op de Westelijke Jordaanoever, met zijn uitdrukkelijke wens om zich, zelfs visueel, los te maken van de Palestijnen. Als drempel en osmotische grens is de con-fine integendeel een relationele drempel: zij erkent het anders-zijn van de ander en maakt hem of haar tot onze gelijke als subject, en aanvaardt en bevestigt zo die onherleidbare verscheidenheid van het zijn en van de wereld die zowel de muur als het kruispunt zouden willen ontkennen.
In haar onderliggende logica is de grens dus de niet-ontkenning van de ander en bovendien het fundamentum van elke mogelijke relatie met de ander, aangezien zij altijd vooronderstelt - het spreekt vanzelf - dat de ander bestaat. Er wordt vaak gezegd, op een nu spreekwoordelijke toon, dat we bruggen nodig hebben en geen muren. Dit is waar, mits een dubbele en niet loze verduidelijking: a) niet elke brug is relationeel, want uit Aeschylus' De Perzen weten we dat de brug ook een mogelijke krijgshaftige en agressieve functie heeft; b) de brug bestaat zolang er twee verschillende oevers zijn die met elkaar in verbinding staan, waardoor we de brug zelf kunnen begrijpen als een specifiek geval van een grens en dus van een relatie tussen verschillende identiteiten.
Men mag niet vergeten dat de generatie zelf plaatsvindt in de vorm van een relatie in twee richtingen, en ook in de vorm van een keuze om zich open te stellen voor de ander en zich tot hem te verhouden zonder zijn eigen verschil te verliezen: de grens die het geslachtsverschil tussen het mannelijke en het vrouwelijke en het ontologische verschil tussen het Ik en het Gij markeert, ontkent de relatie niet, maar garandeert haar juist. Door het verschil te garanderen, maakt het op een vruchtbare manier verwantschap en erkenning mogelijk.
Bron: https://avig.mantepsei.it/single/onore-a-terminus-il-dio-del-confine