Mircea Eliade - Indo-Europees sjamanisme
Een van de meest waardevolle godsdienstwetenschappers van de moderne tijd was Mircea Eliade (1907-1986), die in zijn jeugd connecties had met de Roemeense IJzeren Garde, en wiens invloeden traditionalisten zoals Julius Evola en Rene Guenon en de Indo-Europese godsdienstwetenschapper Georges Dumezil waren. Desondanks, of juist daardoor, is hij een van de belangrijkste namen in wat bekend staat als vergelijkende godsdienst en was hij in staat om het mythische wereldbeeld te beschrijven in werken als De Eeuwige Terugkeer.
Een van Eliade's meest intrigerende werken is Sjamanisme, waarin hij het sjamanisme in verschillende delen van de wereld bestudeert. Om alle mogelijke vormen van religie en magie niet door elkaar te halen, gebruikt hij echter consequent een strikte definitie van het fenomeen, waarbij hij niet verwijst naar alle vormen van magie, maar naar een specifieke extatische techniek die gebaseerd is op een specifieke kijk op de structuur van de wereld (waarover hieronder meer). De sjamaan heeft ook een aantal specifieke functies, waaronder het begeleiden van de zielen van de doden als psychopomp en het beschermen van mensen tegen ziekten. In tegenstelling tot personen die in sommige culturen "bezeten" raken en boodschappen uit andere rijken kunnen overbrengen, heeft de sjamaan normaal gesproken ook de controle.
Sjamanisme
Eliade vertelt over sjamanistische tradities uit verschillende delen van de wereld. Hij geeft inzicht in de traditionele spiritualiteit van de Eskimo's en de tradities van de Aziatische Negritos. Voor traditionalisten en religieuze geleerden is het boek niets minder dan een ware kerstavond. We krijgen ook een goed inzicht in de religies van de Siberische volkeren.
Het beroep van sjamaan wordt vaak binnen een bepaalde familie geërfd, maar de sjamaan in spe kan het ook krijgen als gevolg van zijn of haar aanleg, dromen of een trauma (bijv. iemand die ogenschijnlijk "sterft" en dan terugkeert). Hij, of vaker zij, krijgt zijn training van oudere sjamanen, maar ondergaat zijn initiatie ook op andere niveaus, via dromen en contacten met verschillende geesten. Deze gaan gepaard met zware beproevingen, waarbij de toekomstige sjamaan door de geesten gevangen kan worden genomen en in stukken gehakt of gekookt kan worden voor wat wordt gezien als meerdere jaren.
Buitenstaanders hebben sjamanen en "medicijnmannen" vaak gezien als psychopaten of bedriegers, maar Eliade beschrijft hen over het algemeen met respect. Vaak hebben ze als kind epilepsie en dergelijke gehad, maar door hun inwijding hebben ze dit zelf onder controle. Ze kunnen ook vaak zeer veeleisende en indrukwekkende prestaties leveren; Eliade noemt Eskimo sjamanen en Tibetaanse tantra's die zich naakt voortbewegen in strenge kou, alleen verwarmd door hun innerlijke vuur. Andere sjamanen kunnen gloeiende kolen inslikken, enzovoort.
In het boek beschrijft hij ook zaken als hun klederdracht, geheime talen, de symboliek van de trommel, hoe ze hun volk beschermen tegen ziektes en de doden helpen hun weg te vinden. Ze bewaren vaak de tradities en geschiedenis van hun volk, en het is door hun beschrijvingen van de "geografie" van het dodenrijk dat latere religies veel van hun inhoud kregen. Eliade beschrijft ook hoe ze helpende geesten verzamelen, hoe ze met hen kunnen trouwen, enzovoort. De beschrijving is over het algemeen fascinerend, of het nu gaat om de Eskimo's of de Jakoeten, of Eliade nu de Hongaarse taltos of de Sami nåjden beschrijft.
Hyperboreaanse traditie
Bijzonder interessant zijn de sterke overeenkomsten tussen de Indo-Europese spiritualiteit en de Siberische, Fins-Oegrische, Proto-Turkse en Centraal-Aziatische tradities die Eliade beschrijft. Deze overeenkomsten zijn niet in de laatste plaats interessant voor traditionalisten die Julius Evola volgen. Evola beschrijft een hyper-Boreese traditie, gekenmerkt door de positie van de hemelgod en het relatieve gebrek aan godinnen. Vergelijkbare dominante hemelgoden worden gevonden bij de Siberische en Turko-Tataarse volkeren, die waarschijnlijk de eerste Indo-Europese buren waren. Bij de Samojeden staat de hemelgod bekend als Num, bij de Tungu's als Buga, bij de Mongolen als Tengri. Traditionalisten herkennen de eigenschappen en beschrijvingen die deze volkeren aan de hemelgod geven; hij wordt beschreven als "hoog/verheven" en "stralend". De Yakuts kennen hem als "Heer Vader Opperhoofd van de Wereld" en de Turko-Tatars als "Vader".
Vaak heeft de hoge god zich echter teruggetrokken uit de directe aangelegenheden van de mensen en is hij een deus otiosus geworden. Belangrijker zijn zijn zonen, die meer contact met mensen hebben. Een ander gemeenschappelijk kenmerk van het proto-Indo-Europese geloof en deze noordelijke tradities is dat vrouwelijke godheden minder prominent aanwezig zijn. Waar vrouwelijke sjamanen zijn, is het ook normaal dat zij alleen de "chthonische" reis maken, de afdaling naar de ondergrondse sferen, terwijl mannelijke sjamanen reizen maken naar zowel de hogere als de lagere sferen.
De overeenkomsten zijn meer dan dat. De wereldboom Yggdrasil, bijvoorbeeld, heeft verschillende tegenhangers bij sjamanistische volkeren. Centraal in het sjamanistische wereldbeeld staat het geloof dat er drie werelden zijn: Hemel, Aarde en Onderwereld. Ze zijn met elkaar verbonden door een "as", een axis mundi, die door alle werelden loopt. Vroeger konden mensen vrij langs deze as reizen, maar na een of andere ramp kunnen alleen sjamanen dat nog. In sommige tradities wordt deze wereldas beschreven als een boom, bij de Indo-Europeanen als Yggdrasil en Irminsul. Soortgelijke bomen komen voor bij de sjamanistische volkeren, waar de sjamaan vaak in een boom klimt als hij opstijgt naar de hemelse sfeer.
In de asatron staat een adelaar bovenaan de wereldboom, wat vergeleken kan worden met het geloof van de sjamanen. Aan de ene kant wordt de eerste sjamaan vaak beschouwd als een adelaar, of de zoon van een adelaar, en in de wereldboom zitten ontelbare vogels die in feite zielen zijn die wachten om herboren te worden. De vogelsymboliek is ook sterk in het noordelijke sjamanisme, waar de sjamaan vaak een vogel wordt door zijn kostuum.
Interessant is dat andere thema's, zoals het belang van het paard, de centrale rol van vuur in de cultus, de berg en de wolf, ook Indo-Europese en sjamanistische tradities van Turks-Tataarse, Fins-Oegrische en Siberische oorsprong verenigen. Tot op zekere hoogte zijn hier ook andere verwantschappen te zien, waarbij sommige Fins-Oegrische groepen bijvoorbeeld een hogere graad van blondheid hebben dan veel Indo-Europeanen.
Tataren uit China
Een thema dat interessant is voor de meer evolutionaire traditionalist is de sjamaan als figuur. De sjamaan wordt gezien als de verdediger van de groep tegen demonische krachten, en ook als een lid van een elite (terwijl de doden normaal gesproken in één richting reizen, reist een dode sjamaan in de tegenovergestelde richting, en het wordt als vanzelfsprekend beschouwd dat zij na hun dood de hogere sferen zullen bereiken). Wat de andere gelovigen alleen horen navertellen, ervaart de sjamaan ook rechtstreeks, met groot risico. Dit betekent dat het sjamanisme in veel opzichten een hoger stadium is dan de latere geïnstitutionaliseerde mono- en polytheïsmen, met hun elementen van devotionalisme, bijgeloof en blind geloof.
Tegelijkertijd beschrijft Eliade hoe het sjamanisme ook een degeneratie heeft ondergaan. De verschillende volkeren vertellen ons dat de sjamanen een paar generaties geleden veel machtiger waren dan nu, en ze worden ook aan de kant geschoven nu de Siberische volkeren moderniseren en door modernere religies worden bereikt. Hoewel sjamanistische archetypes zelfs in een nominaal christelijke of islamitische omgeving een tijdlang kunnen overleven, vertelt Eliade hoe sommige Centraal-Aziatische moslimmystici, net als sjamanen, op daken en in bomen werden gehuisvest. Als gevolg van de beschreven degeneratie werd het gebruik van drugs (hennep bij sommige Indo-Europese volkeren, paddenstoelen en nicotine worden ook beschreven) om de sjamanistische staat te bereiken die voorheen zonder "hulpmiddelen" werd bereikt.
Iraanse elementen
Tegelijkertijd spoort Eliade Iraanse (en Chinese) elementen op in de verschillende Noord-Aziatische sjamanismen. Dit geldt niet in de laatste plaats voor het geloof in een smalle brug die alleen de rechtvaardigen kunnen oversteken op weg naar de hemel. De Cinvat-brug doet sterk denken aan de brug die de Altaïsche sjamaan misschien moet oversteken om Erlik Khan en het dodenrijk te bereiken. Op dezelfde manier stelt Eliade dat de sterke symbolische betekenis van het getal 9 een Iraanse oorsprong suggereert (negen hemelen, negen helse sferen, of wat dat betreft 9 werelden). Wanneer dieren zoals slangen voorkomen in het sjamanisme van mensen die te ver noordelijk wonen om ze gezien te hebben, suggereert dit ook een meer zuidelijke invloed. Wij denken vaak dat 'primitieve volkeren' volledig geïsoleerd zijn van hun omgeving, maar Eliade laat zien hoe de geavanceerde en complexe Iraanse beschaving mensen ver in het noorden beïnvloedde, en ook hoe de complexe occulte systemen uit India mensen in het huidige Maleisië en Indonesië beïnvloedden.
Bijzonder boeiend is het verslag van het boek over hoe verschillende tradities in Bhutan en de Himalaya-regio aanleiding gaven tot het Tantrisme en de Bon-Po-religie.
Indo-Europees sjamanisme
Wodan, id est furor
- Adam van Bremen
Eliade wijdt een specifiek hoofdstuk aan het Indo-Europese sjamanisme. Hij stelt dat het sjamanisme onder deze volkeren ondergeschikt werd, waarschijnlijk als gevolg van de verdeling van hun samenleving in drie functies. Het sjamanisme werd toen onderdeel van de eerste functie, en niet zo dominant als bij de Oosterse volkeren.
Hij vindt sporen van sjamanisme niet in de laatste plaats in Odin, die banden heeft met zowel extase als dood. Paarden met acht poten zijn niet ongewoon in sjamanistische contexten in Noord-Azië, en de raven Hugin en Munin vertonen ook enige gelijkenis met de geestelijke helpers van sjamanen. Odins zelfopoffering doet ook denken aan de brute initiatie die sjamanen ondergaan, waarbij ze vaak worden beschouwd als letterlijk stervend. Eliade vergelijkt het hoofd van de wijze Mimer met de gewoonte van sommige volkeren om de schedels van sjamanen te bewaren en ze te gebruiken om de toekomst te voorspellen. Er zijn ook overeenkomsten tussen "furor teutonicus" en sjamanistische extase.
Er zijn duidelijkere parallellen met de reizen van Odin en anderen naar de onderwereld en het gebruik van seid. De reizen naar het dodenrijk doen sterk denken aan de reizen van de sjamaan naar de lagere sferen. Er zijn ook parallellen in seid, zoals het element van trance, geesten, rituele kostuums, en het feit dat dit alles als onmannelijk wordt gezien, doet denken aan de Siberische volkeren waar sjamanen vaak vrouwen of travestieten waren. Net als de Siberische sjamanen konden ook de Noordse magiërs met elkaar vechten in dierentuinen, en ook de pluralistische kijk op de drie zielen van de mens verenigt de twee groepen.
Er is beweerd dat deze sporen van een sjamanistische ideologie te wijten zijn aan de invloed van de Sami, maar Eliade laat zien dat het net zo goed een oudere, gedeelde traditie zou kunnen zijn. Dit ondanks het feit dat Sami en Finnen zowel in de Middeleeuwen als in de Renaissance als superieure magiërs werden beschouwd. Eliade geeft ook verschillende voorbeelden van sporen van sjamanisme bij Indo-Europese volkeren die waarschijnlijk nooit Sami-contacten hebben gehad, zoals Grieken en Iraniërs.
Over het geheel genomen is dit een zeer interessante studie en een aanrader voor traditionalisten en anderen die geïnteresseerd zijn in religie.
Vertaling door Robert Steuckers